S. Ph. De Vries, joodse riten en symbolen, [2008], 61 De Challah (enkelvoud) betekent broodkoek, een brood. De Torah zeg in IV Mozes XV vrs 18 tot 21: '... als gij komt in het land, waarheen ik u voer; - dan zal het zijn, als gij eet van het brood van het land, dan zult gij er een heffing ter ere van God afzonderen; - als eersteling van uw troggen zult gij er een brood als gewijde heffing van nemen, evengoed als de 'heffing' der schuren, zult gij ook deze 'heffing'doen; - van de eerstelingen uwer troggen zult gij Gode een 'heffing' wijden, ook bij uwe nageslachten.' Dit voorschrift geldt - het staat er duidelijk - in het land en bij het bestaan van een Tabernakel of Tempel met de priesters voor de dienst. Maar Israel heeft ook dit symbool in de verstrooiing niet losgelaten. En van het deeg wordt, al is er nu geen Tempel en al zijn dienstdoende priesters, een stukje afgezonderd. Een klein stukje slechts, want het is maar een herinnering. En dat stukje deeg wordt nu, omdat het de gewone bestemming niet kan krijgen, eenvoudig verbrand. Het kneden van het deeg en in ieder geval het nemen der 'heffing', die nu ook challah het - het Challah nemen dus - onder het uitspreken van een toepasselijke lofzegging, dat hoort bij moeders taak. O, het maken der sabbath-broden! Daar stonden we als kinderen bij. Dikke vlechten worden er van het deeg gemaakt. Voor ieder brood worden een paar vlechten - ik meen gewoonlijk drie - door elkaar gestrengeld. Een dun, ook gevlochten strengeltje wordt in het midden over de rug gelegd. Misschien wordt er ook nog eiwit of iets anders van dien aard, boven overheen gestreken. Soms ook de bovenkant met maanzaad bestrooid. Dan is het brood, naar vorm en toebereiding en wijding, gereed om verder afgedaan en in de oven gaar gebakken te worden.
Moeder is trots, als de challoth hagelwit en mooi zijn uitgevallen.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De eerstelingen uws deegs, een koek zult gij tot een hefoffer offeren; [12]gelijk het hefoffer des dorsvloers zult gij dat offeren. 12. Dat is, naardat uw deeg groot of klein zal zijn, en op gelijke wijze, gelijk u geboden is te doen met de eerste vruchten, die daarna op den dorsvloer worden uitgedorst, gelijk tarwe, rogge, gerst. Zie Lev.2:14,15,16.